De sport visser
Dat het leven van een sportvisser niet over rozen gaat, is nog niet bij iedereen bekend. Men denkt vaak: “De hengel erin, de hengel eruit, dan de vis eruit en de vis er weer in – met of zonder bovenlip.” Ze noemen dat terugzetten, om het visbestand op peil te houden, maar dit even terzijde. De weg van aspirant-visser naar ervaren sportvisser is echter een lange. Het doorzettingsvermogen van die mensen bewonder ik – ik neem er mijn petje voor af, als ik die toevallig op zou hebben.
Gefascineerd staren sportvissers urenlang naar hun dobber, met stalen zenuwen, gespannen als een veer, wachtend op het juiste moment om aan te slaan. Thuis hebben ze natuurlijk het handboek *Vis aan de Haak* gelezen, waarin bijvoorbeeld in artikel 007 staat: “Wanneer de dobber zacht schommelt, NIET aanslaan, de vis sabbelt.” Dit betekent dat de aspirant de vis laat sabbelen. Dat uur van ontspannen kijken naar de schommelende dobber is een ultieme test; blijf rustig en laat niets merken aan de man die geïnteresseerd mee gluurt naar het wiebelende dobbertje.
Maar na een uurtje sabbelen kan de aspirant zich niet meer beheersen en met een geweldige zwieper slaat hij aan, alleen om een sadistisch glimmend haakje voor zich te zien, zonder aas eraan. Fout, fout, fout! In artikel 006 van het handboek staat namelijk: “Indien de vis niet meer sabbelt, haal de lijn dan onder een hoek van 45 graden langzaam, uiteraard met veel gevoel, uit het water.” Dit voorkomt paniek onder de onderwater zwemmende vissen.
Even voor de goede orde, de visvereniging DIKKE VIS biedt de aspiranten een cursus ‘aanslaan’ aan. Ze oefenen dan met een zacht, buigzaam plastic haakje, zodat de vis zonder noemenswaardige verwondingen verder kan zwemmen. De Partij voor de Dieren moedigt dit soort activiteiten aan door middel van een subsidie, die kan worden aangevraagd bij het ministerie SPORTVIS.
De aspirant begint met een stevige hengel, een dik snoer en een bijpassende grote haak. Dit is belangrijk, omdat de aspirant nog niet het juiste gevoel in pols en onderarm heeft. Het gebeurt regelmatig dat hij met een harde zwieper aanslaat, waardoor de vis over zijn hoofd vliegt en te pletter slaat tegen het talud. De armzalige vis is dan gelijk uit zijn lijden verlost. Soms heeft de vis pech en blijft hij zwemmen zonder bovenlip of zonder slokdarm die uit zijn lijf is gerukt, maar uiteindelijk blijft het lood om oud ijzer: dood gaat hij.
Aspiranten wordt ook geadviseerd om minimaal 5 à 10 meter van de openbare weg of het fietspad plaats te nemen, zittend op een stevige kruk, om ongelukken te voorkomen met toevallig passerende fietsers of wandelaars. Wanneer een aspirant met een ferme ruk aanslaat, kan het gebeuren dat het ronddraaiende haakje een wandelaar treft en een gescheurde oorlel veroorzaakt. Ook kan een fietser getroffen worden, waarbij de bril van zijn neus wordt gerukt, en hij met fiets en al het talud afrolt en in het water plonst. De daar zwemmende vissen raken in paniek en zwemmen zich te pletter tegen de houten beschoeiing. Ze komen dan borrelend boven water, waar een geduldig wachtende aalscholver met een grijns op zijn snavel hen opwacht voor een flinke maaltijd. Professor HAP van der SLAGER vertelde me ooit: “De een zijn dood is de ander zijn brood.” Trouwens, de aalscholver zit graag bij aspiranten, maar dit even terzijde.
Aspiranten wordt ook aangeraden: mocht je niets vangen, ga dan langs de dichtstbijzijnde visboer. Zo kun je je ego opkrikken als je thuiskomt. “Kijk, dat was werken! Wat een vis, hè?” Zo hadden de kinderen maar één ding aan hun hoofd: eten! Moeder had kramp in haar maag van de honger en de kinderen zaten te drammen. Maar langzaamaan beland je in de categorie ervaren sportvisser. Je kunt beginners adviseren, zoals “Vis nooit te diep, want daar zitten de dikste vissen.” De hengels worden vervangen door een superlichte hengel met een zeer buigzame top, waarmee je met een flitsende beweging kunt aanslaan. De zogenaamde zwiepslag.
Een dun snoertje, een klein haakje en een lichtgevende dobber voor nachtvissen: de kunst is om met een dun snoer de dikste vissen te vangen. Breekt de lijn, dan heeft de vis pech en blijft hij zwemmen met een haakje in zijn bek en een flink stuk snoer achter zich aan. De visser baalt, want de haakjes zijn tegenwoordig knetterduur. Maar heeft hij een vis aan de haak, dan voelt hij een ultiem gevoel van macht en genot. Hij laat de vis een half uur rondspartelen, en als er toevallig een wandelaar voorbij komt, mag de vis nog even spartelen zodat de visser kan zeggen: “Dit is een grote vis. Ik ben al een half uur bezig om hem binnen te halen.”
P.S. De fietser die ook stond te kijken en de plomp indook, heeft verder geen letsel opgelopen. Zijn bril was onder de modder en verbogen, maar hij heeft hem zelf schoongemaakt. Overigens, de viswachter – nee, geen boswachter, dat is zijn broer, en de jongste broer is brugwachter – heeft alles gezien. Zelfs hij zei nog: “Houd afstand van die zwiepende hengelaars.” Het is geen politiezaak geworden; er is geen aangifte gedaan. Dat moest er ook nog bij komen, potjandorie! Wat deed hij daar ook? Hij zag toch dat ik daar aan het hengelen was?
De viswachter heeft ook nog een zus die in de visbranche zit. Ze heeft een viskraam, *Het Filetje*, in Vlissingen en staat op de markt. Een vakvrouw, een gebakken vis zonder graatje – ze noemen haar ook wel eens “Marga Fileer”, een topper.
Wil je graag een van mijn gedichten gebruiken/voordragen op bijvoorbeeld een evenement? Neem dan contact op!